En bedankt, he!

Het is nog fris als ik over het pad fiets langs de landerijen en het feeërieke stuk bos.
De roodbruine lijven van een kudde Schotse Hooglanders steken als wollige exoten af tegen het prille voorjaarsgroen.
Een prachtige rit die ik tien maanden lang drie keer per week maakte.
Vandaag voor het laatst.

Ik zet mijn fiets tegen het hek.
Hoef dit keer de zorgmap niet uit de brievenbus te pakken. De hond blaft me niet tegemoet. Ze is er al niet meer.
Het kleine huisje met de groenwitte luiken is vol. Er zijn mensen van de verpleging, er is familie en in het midden van de kamer staat het ziekenhuisbed.
Ze ligt onderuit in de kussens te slapen. Ze lijkt zo verschrikkelijk klein. Ze slaat even haar ogen op, zoekt, staart, lacht een vaag, waanzinnig lachje en zakt weer weg.
Haar arme benen zijn dik van de verbandmiddelen, ze maken haar gek van de pijn. Ik aai haar even over haar zachte wang.

Tien maanden geleden kwam ik bij haar. Mijn eerste “klantje.” In de zorgmap stond dat ze zwaar dement was. Dat de televisie aan moest op “Animal planet” omdat dat haar rustig maakte. Dat er over sommige dingen niet gepraat mocht worden. Dat je niets in het huisje moest zoeken, daar kon ze niet tegen.
Dat haar hond ongehoorzaam en verwend was.
Ik vond het een beetje eng, was nooit van zo dichtbij geconfronteerd geweest met een demente bejaarde.
In de schitterende schijnwereld van het theater is iedereen jong en knap en vooral goed bij zijn verstand. De veilige wereld die ik al dertig jaar kende.
Daar is geen sprake van incontinentieluiers en herhaalde verwarring.
De herinneringen aan de oorlog, die wel drie keer in een half uur opnieuw beleefd worden, staan hooguit in een scenario van een drama beschreven.

Toch was deze vrouw een boeiende, sprankelende persoonlijkheid.
Foto’s in haar slaapkamer lieten knappe mensen zien. De aantrekkelijke man met zijn gesoigneerde hoed was haar vader, waar ze na een leven lang nog zo liefdevol over sprak dat je wel van hem moest houden. En haar moeder; een jong meisje op de foto’s. Een bakvis op een bakfiets. Getroebleerd was ze, zoveel begreep ik uit de verhalen. Misschien had ze wel dezelfde klachten als haar dochter nu, maar was de tijdgeest tegen haar.

Door de maanden heen ging haar verleden voor mij leven. Ze vertelde warm, mooi, over een periode die mijn eigen ouders niet zo hadden kunnen illustreren.
Ze had vol in het leven gestaan. Ze had alles tot in details beleefd. Was pijnlijke zaken niet uit de weg gegaan maar bleef goede zaken koesteren. Geestig en scherpzinnig kon ze uit de hoek komen als ze me iets vertelde en het maakte niets uit dat ze dat al eerder had verteld. Ik ging van haar houden.
En nu wordt ze op een brancard getild door een grote ambulancebroeder. “Hoe oud ben jij eigenlijk?” vraagt ze aan de man. We lachen even besmuikt. Door onze tranen heen.
Ze gaat een reisje maken. Haar laatste reis naar de laatste deur die ze door zal gaan. Ik zal haar niet meer zien, misschien pas wanneer ze die deur heeft gepasseerd.
Nog eenmaal streel ik haar grijze haren, druk een kus op haar kleine hoofdje.
Dan wordt ze de ziekenwagen ingerold. Ze richt zich even op, haar blik in het oneindige. “En bedankt, hè.” zegt ze, zoals ze dat vrijwel dagelijks zei als ik haar deur doorging.

Terug in het huisje, nadat ik de ambulance heb nagekeken, kijk ik om me heen. Ik wil nog stoffen, de plantjes water geven, dweilen en de badkamer doen. Voor de laatste keer duw ik het grote schilderij van Parijs recht. Drie keer per week was dat een vaste beweging.
Ik herinner me haar steeds herhaalde verklaring: “ hij hangt scheef omdat we hier op veengrond zitten. Het was vroeger allemaal water, hier.”
Het grote schilderij van Parijs met de diepe kleuren die haar vroeger blij maakten.

In haar slaapkamer schuif ik de stoelen opzij die daar voorlopig gestald zijn.
Om daar nog eenmaal te stofzuigen.
Tegen de muur zit in de plint een klein gouden streepje geklemd.
Ik buk me en ben een enkel moment zielsblij. Het is haar verloren trouwring, die van haar breekbaar magere vinger was geschoven. Weken geleden hebben we er koortsachtig naar gezocht. Hier ligt hij dan.
Zij is er niet meer maar de ring is terug.

Ik sluit voorgoed de deur van het huisje. Een echo van haar stem klinkt achter in mijn hoofd: “En bedankt, hè!”

Thuis blaft een hond me tegemoet als ik mijn fiets tegen het hek zet. Haar hond.

Plaats een reactie