“Ok, leuk. Laten we dat doen”, zegt Maarten. “Ik weet wel een leuke tent. Grand café-achtig”, stelt David gematigd enthousiast voor. Ze hebben elkaar al zo lang niet gezien. Maarten woont toch gauw anderhalf uur rijden hier vandaan en was vooral erg druk met zijn baan, zijn vrouw, tja gewoon met zijn leven. Wat dat betreft leeft David nog steeds als een student. Die eeuwige student. Op een kamertje, drie bij vijf, een gedeelde badkamer, smerige wc en dito keuken. Schoonmaakrooster aan de muur. Dat is dan ook het enige feitelijke wat er van het schoonmaakrooster terecht is gekomen; het schoonmaakrooster zelf.
Enfin, na elkaar zeker twee jaar niet gezien te hebben, had Maarten zomaar opgebeld. Of hij langs kon komen. Dat was op zich al vrij ongebruikelijk. Maarten was over het algemeen iemand die een tijd lang moest wikken en wegen, roeren en kneden, voordat hij uiteindelijk de afspraak aanging. Nee, dit keer moest hij subiet, meteen à la minute langskomen. En zo waren we daar aan het begin van dit verhaal aangekomen.
Zonder al te veel woorden vuil te maken vertrekken ze naar de stad. Uit de bedompte, veel te warme kamer van David. Het is buiten al zo warm. Laat staan in een dichtbevolkt, zweterig studentenhuis. Achterop bij David. Dat was lang geleden. Talrijke, smakelijke herinneringen schieten door Maarten’s hoofd. Lang geleden samen op een fiets. Lekker uitgaan. Gek doen. Het maakte allemaal niet uit. Flessen wijn jatten uit de supermarkt en meenemen naar de kroeg. Akelige valpartijen in het holst van de nacht. Geweest. Seen it, done it, been there.
Na tien minuten komen ze aan bij een zeer chique uitziende gelegenheid. Een rode loper voor de deur en gouden pilaren on the side. Nou nou, kosten nog moeite gespaard. Blijkbaar dè hippe tent van dit moment. (lekkere slogan trouwens).
Als je binnenkomt zie je nog meer goud. Althans, de kleur goud. Voor wat voor goud door zou moeten gaan. Een grote heldere ruimte met perfect uitgebalanceerd kunstlicht. Warm licht. Als een bruine kroeg in een concertzaal. Pub in pub, zou de snelle marketeer opmerken.
Maarten en David houden het simpel en nemen plaats aan de bar. Gelukkig, er staan ook nog gewone, ouderwetse barkrukken. De d.j. draait fijne, rustige plaatjes. Lekker warm draaien voor de nacht.
Met twee pinten in het vooruitzicht zegt David: “Nou kom maar op. Wat is er?” Maarten kijkt hem enigszins ongemakkelijk aan, wil eerst nog een standaard wedervraag stellen in de trant van: “ Uuh, wat bedoel je?”, maar begrijpt op hetzelfde moment dat dat bij David absoluut geen zin heeft. “Nou..?” gaat David verder. “Luister; je kunt tegen mij alles zeggen. Dat weet je”. “Jaja, ik weet het”, antwoord Maarten geïrriteerd, zich realiserend dat de irritatie eigenlijk voor hem zelf bedoeld is. “Alice en ik zijn uit elkaar”. “Wat?”, roept David met iets te veel geluid. “Dat is wel het laatste” en hij wordt al weer onderbroken door Maarten. “Ja. Het is zo. Ze heeft iemand anders ontmoet en wilde daarom niet meer verder. Ze voelt voor hem allerlei dingen die ze bij mij nog nooit gevoeld heeft. Tja, wat moet je dan nog zeggen”. Op het moment dat hij het woordje “zeggen” heeft uitgesproken kijkt hij op zij, naar links en ziet aan een tafeltje, drie meter verder, twee vrouwen zitten. Eigenlijk ziet hij er maar één; die ene aan de rechterkant van het tafeltje. Een vrouw, een meisje (een mooie vrouw blijft volgens mij ook altijd een beetje een meisje) met donkerbruin haar, grote bruine ogen, een wit jurkje van een fijne zachte stof met grote roze rozen en hier en daar een spriet. Zij is zo betoverend dat Maarten in eerste instantie David niet hoort praten. “Jeetje Maarten dat is klote”. “Maarten hoor je me? Waar ben je ineens met je gedachten man”. David voelt zich bij dit zware onderwerp van zijn vriend niet echt serieus genomen en kijkt naar de plek waar de ogen van zijn gesprekspartner op zijn gericht. “Ah Maart, zo te zien ben je al flink aan het afkicken van Alice. Tjonge jonge, leg het er nog dikker op!”. David begint een beetje te lachen. Opgelucht dat de zware storm die even boven de avond hing nu tijdelijk wordt doorbroken door een hogedruk gebied.
“Sorry hoor”, zegt Maarten. “Lieve hemel, wat is ze mooi he?”. Zonder daadwerkelijk op een antwoord van David te wachten kijkt hij wederom naar de vrouw. Zij kijkt ook naar hem. Het is de ‘two-way street of love’ die hier ter plekke wordt geplaveid. Maarten herpakt zich en pretendeert het gesprek met David weer volledig geconcentreerd te kunnen voeren. Dit toneelspel gaat hem aardig af en David is na een half uur het hogedruk gebied en de brunette al lang weer vergeten.
Maarten vertelt de gehele recente geschiedenis. Over Alice, hun leven, zijn werk, de ingeslopen blindheid en de uitgedoofde kaars. Hij is het zat om domweg te leven en niet te voelen hoe het zou kunnen zijn. Om domweg te werken en niet te weten hoe het daadwerkelijk is. Om domweg te vrijen en niet te beseffen hoe het ooit was.
Ondertussen zoeken Maarten’s ogen, in ieder onbewaakt ogenblik, de ogen van het meisje. Als David wederom een biertje besteld, kijkt hij naar haar. Onbeschaamd en opvallend. Haar haar glanst in het kunstlicht en het goud van de muren lijkt over te gaan in de poriën van haar huid. Zijn ogen dalen af naar haar bruine, sensuele nek. Een blote, ronde schouder eveneens glanzend in het schaarse licht. Door haar jurk leest hij de vormen van haar borsten. “God bestaat wel!”, schiet er door zijn hoofd en de rode kleur op zijn wangen verraad de opwinding van zijn zijn. Ook zij, het meisje, de vrouw, kan haar ogen nauwelijks van hem afwenden en met haar tong maakt zo nog een keer haar lippen nat. Warm en broeierig is het. De muziek gaat harder en harder en de eerste maten van Baby Love komen voorbij. Mothers Finest. The finest there is. Als je het over heet hebt, is dit de overtreffende trap. De muziek zweept hem nog meer op. Gitaren gillen. De zangeres gaat over the top. Don’t stop!
Uiteindelijk is het David gelukt om nog twee biertjes te bemachtigen. Op het moment dat zij nog maar eens proosten op het goede leven en al dat nog mag zijn, ziet David een bekende. “Hey” roept David naar de persoon in kwestie en excuseert zich even bij zijn vriend. “Maakt niet uit” zegt Maarten. “Ik moet toch even naar de wc”. Terwijl David wegloopt, staat Maarten op en kijkt indringend naar het meisje. Hij loopt langzaam, bijna swingend in de maat van Baby Love langs haar tafeltje en laat haar blik geen seconde meer los. Als een onzichtbare draad tussen hen verbonden, trekt hij haar mee, achter hem aan naar beneden, de kelder in, naar het domein der toiletten.
Zijn hart bonkt in zijn keel. “Wat nu?”. Dit heeft hij nog nooit meegemaakt. Geen referentiekader. “Nu kun je niet niks doen”, denkt hij in een flits. Beneden aangekomen gaat hij naar de voormalige sigarettenautomaat en gaat er vlak achter staan, tegen de muur. Zij loopt rechtstreeks naar hem toe. Hij leunt tegen de muur, quasi ontspannen, legt ook zijn hoofd tegen de muur en sluit zijn ogen. Deze droom mag nu niet overgaan. Ze vleit zich tegen hem aan en ze beginnen hartstochtelijk te zoenen. Het lijkt wel of het wereldrecord ‘elkaar zo snel mogelijk op zo veel mogelijk plekjes zoenen’ zojuist is begonnen. Ze zijn onhoudbaar. De wereld om hen heen vervaagt in een onbelangrijk oord van onwetenden. Alleen zij, hun lippen, hun handen, hun lijfen tegen elkaar en Mothers Finest die hen begeleid en bedwelmt.
Zijn handen gaan onhandig door haar lange, bruine haren, langs haar rug, over haar billen. Zijde. Het lijkt wel zijde. De jurk is zo zacht. Hij voelt er dwars doorheen. De vorm van haar borsten, het landschap van haar verukkelijke lijf. Terwijl hun geur en zweet zich net beginnen te vermengen, komt er iemand aan. Met een aardbeving voor twee mensen worden ze teruggeworpen in het nu. Geschrokken en verward gaat Maarten naar het herentoilet. Op de wc trilt hij nog minstens vijf minuten na voordat hij eindelijk kan gaan plassen. Het benodigde lichaamsdeel was immers nog even door een andere taak geoccupeerd.
Gelukzaligheid, schaamte en euforie wisselen elkaar af. “Wat nu”, denkt ie. “Wat moet ik nu tegen haar zeggen?” “Ik weet geeneens hoe ze heet”. Als hij uiteindelijk wat rustiger is geworden en zich op het herentoilet voldoende heeft vermand, gaat ie met zijn handen, cool strijkend door zijn haar, weer naar boven. Mothers Finest is allang weer afgelost door een ander, minder heftig plaatje en de rust lijkt wedergekeerd in het gouden paleis der spijzen.
Als hij boven komt ziet hij haar niet meer. Het tafeltje is leeg. Ze is weg, net als haar vriendin. David loopt naar Maarten toe. “Waar bleef je nou man? Ik kon je nergens vinden. Wat is er gebeurd?”. Maarten kijkt hem een paar seconden aan en vraagt: “Waar is ze? Waar is ze heen gegaan?”. “Wie?”, vraagt David. “Wie bedoel je nou?”. Maarten loopt naar het tafeltje. “Zij, dat meisje die hier zat. Waar is ze naar toe gegaan?”. “Weet ik veel”, antwoord David. “Vertel me liever waar jij uithing”. Maarten loopt verslagen naar zijn plek aan de bar en neemt een grote slok van zijn pils. Als hij zijn glas neerzet komt de barman naar hem toe. “Hier” zegt de bartender gevoelig. “Ik moest je dit geven van die vrouw die daar zat”. En hij wijst naar de plek aan het tafeltje.
Het is een bierviltje met een telefoonnummer en de tekst: “Bel me, ik heb alle platen van Mothers Finest thuis….meer dan tien uur muziek. Lijkt me beter dan tien seconden op het toilet van de kroeg?”.
Maarten begint te stralen en geeft licht. Hij loopt naar David en geeft hem een dikke kus op zijn wangen. “Kom op man. We gaan hier weg. Ik weet een veel hetere, uh betere tent”. “En ze leefden nog lang en gelukkig”, zei Freud.