De Volkstuin

Ieder vrij uur gaat hij naar zijn tuintje. Sinds Ferry met pensioen is, heeft hij meer tijd dan ooit en vertoeft er dan ook veelvuldig. Het is een klein tuintje van nog geen zestig vierkante meter. Het was niet eenvoudig geweest om het plekje te bemachtigen, want hier in de stad is er veel animo voor een stukje natuur. Eerst was hij lid geworden van de vereniging ‘Behoud van Stadstuinen’ en nadat hij drie jaar op de wachtlijst had gestaan werd hem dit plakje grond toegewezen.Behalve wat kruiden, sla en andijvie verbouwt hij er niet veel, gezien de ruimte. Nee, het is vooral ook het ‘daar zijn’. Alleen. Niemand om hem heen. Af en toe een praatje met een tuinbuur of een slinkse vink. Het liefst is hij zonder iets of iemand. Af en toe wat onkruid wieden en zorgen dat de slakken hun trage slag niet slaan. Dan weer het oogsten van euforie tijdens het nuttigen van een, uit eigen tuin verbouwde, tomaat of aardbei. Op zo’n moment is hij tevreden. In alle eenvoud is alles goed zoals het is. Op het terrein staat ook een klein groen huisje wat hij helemaal heeft opgeknapt. Je kunt de beits nog ruiken. Het huisje is van hout en heeft een smalle veranda. Daar kan hij nog net met zijn stoel zitten, met zijn voeten bungelend over de rand. Hij kan zelfs binnen zitten en een kopje koffie zetten. Het duurt niet lang meer of er komt ook nog een slaapbankje of een luchtbed. De drang om steeds vaker naar zijn tuintje te gaan wordt met de dag sterker.

Thuis voelt hij zich niet gelukkig. Het is pijnlijk om iedere keer geconfronteerd te worden met zijn vierentwintig jarige zoon die een puinhoop van zijn leven heeft gemaakt. Drank en drugs hebben hem gebroken en failliet verklaard. Met huizenhoge schulden kon hij zijn huur niet meer betalen en is weer bij pa en ma beland. De hele dag ligt hij op zijn bed te niksen en als hij daar niet is, zit hij voor de teevee met een halve liter bier in zijn hand en zware shag aan de lopende band. Altijd scheldend op het leven en alles en iedereen. Geen zelfreflectie, laat staan een gevoel van verantwoordelijkheid voor zijn eigen geluk. De vrouw van Ferry leeft door als een robot zoals al jaren en ontkent de uitzichtloze situatie van hun zoon. Haar eigen schuldgevoel doet haar geloven dat het maar een tijdelijke dip is. ‘Het leven is de arme jongen gewoonweg niet zo goed gezind’. Diep in haar hart weet ze dat ze hem verwend heeft en niet meer bij kan sturen.

De boze, negatieve sfeer maakt Ferry triest. Hij wil niet meer thuis zijn. Hij wil voortdurend naar zijn tuin. Met zijn handen in de aarde. Uren lang pulleken om het zand onder zijn nagels vandaan te halen en dat dan als meditatief ervaren. Hij wil de teleurstellingen niet zien; Er niet mee geconfronteerd worden. Al die jaren hoop, inspanningen, verwachtingen en goed bedoeld. Het aangezicht van de mislukking is te lelijk om te blijven kijken. In zijn tuintje keert hij terug naar de bron. De bron in hemzelf. Rust.
Wanneer Ferry op een dag op zijn veranda zit te knuffelen met een zwart-witte zwerfkat, hoort hij ineens het geluid van opgevoerde brommers.

Ferry kijkt om zich heen en ziet drie jongens van hun brommers stappen. Net buiten het hek van de volkstuintjes. Hij besluit zich verdekt op te stellen en af te wachten wat er gebeurt. Als hij langs zijn huisje kijkt ziet hij de jongens druk pratend bierblikjes open maken. Het gesis van de blikjes klinkt hard door. Zo te zien zijn ze door de roekeloze brommerrit volledig door elkaar geschud en spuit het bier er half uit. De jongens lachen en schreeuwen hard.Ferry schat in dat dit niet het eerste biertje betreft en begint zich zorgen te maken. Als hij een stap terug doet om de zwerfkat tot bedaren te brengen hoort hij het openen van het hek. Een van de jongens heeft het hek open gedaan en een andere springt op zijn brommer. Handig start hij het vervoermiddel en rijdt vervolgens zonder nadenken het terrein op. De gast crosst over de tuintjes en rost overal doorheen. Zonder pardon vernielt hij jonge aanwas en scheurt door zwakke afzettingen. Ferry staat met open mond te kijken en er gaan wel duizend dingen door zijn hoofd. Onbewust, maar instinctief loopt hij richting de jongen op de brommer en begint te roepen: “Ben je nou helemaal gek geworden? Stop daar onmiddellijk mee. Hey! Hoor je me?”. Door het geluid van de brommer hoort de jongen natuurlijk niets en gaat onbezonnen verder met zijn rally. Ferry gaat steeds sneller lopen en roept harder en harder: “Hey. Hoor je me niet? Stop daar mee of ik bel de politie!”. Hij rent er nu half naartoe en als hij op nog geen vijf meter genaderd is ziet de gestoorde coureur hem uiteindelijk. Hij rijdt met opzet heel hard op Ferry af en probeert hem bang te maken. Ferry struikelt op dat moment over een draad wat tomatenplanten bij elkaar bindt en valt op de grond.

Met een rotvaart dendert de brommer over hem heen. De pijn loopt van zijn zij dwars door zijn rug tot aan zijn nek. Het is een striemende pijn die de tranen in zijn ogen doet springen. De jongen op de brommer racet het terrein af en maant zijn vrienden zich weg te scheren. Nog geen vijf seconden later is het doodstil en probeert Ferry weer op te staan. Dit lukt nauwelijks en hij sleept zichzelf naar zijn huisje. Hij pakt zijn mobiel en belt als eerste de politie. Daarna belt hij naar huis en zoonlief neemt op. “Geef me je moeder even”, zegt hij. “Er is iets ergs gebeurd”. “Wat dan?”, vraagt zijn zoon, geschrokken door de toon van zijn vaders stem. “Ik ben net overreden door een brommer. Geef me je moeder nou maar dan kan ze mij ophalen”. En terwijl Ferry zijn vrouw uitlegt wat er gebeurd is, springt zijn zoon al op de fiets. De jongeman heeft nog nooit zo hard gereden en komt gelijk met de politie ter plaatse. De politiemannen herkennen de zoon van Ferry vanwege zijn nachtelijke drank- en drugsescapades en willen hem in eerste instantie meteen aanhouden. “Nee,nee”, roept Ferry. “Hij heeft er niets mee te maken. Dat is mijn zoon”.

“Wat is er gebeurd Pa?”, vraagt de zoon van Ferry. En terwijl Ferry door twee ambulancebroeders wordt onderzocht vertelt hij zijn verhaal. Zijn zoon is duidelijke geshockeerd en wordt ziedend. “Wat denken ze wel niet. Stelletje snotapen. Nu hebben ze echt de verkeerde te pakken” en hij loopt stampvoetend rond op zoek naar bandensporen. Ferry is verbaasd over het gedrag van zijn zoon; zoveel betrokkenheid heeft hij in jaren niet bij hem bespeurd.Ferry wordt voor de zekerheid met de ambulance meegenomen voor een extra controle in het ziekenhuis. De politie is ook al verdwenen en heeft verder niets aan bewijsmateriaal kunnen vinden. Dan gaat de mobiele telefoon van Ferry’s zoon. “Ha moeder”, zegt hij als hij opneemt. “Gaat het een beetje?”, vraagt ze meteen bezorgd. “Ja, het gaat wel. Pa is met de ambulance meegenomen naar het ziekenhuis, maar het lijkt niet heel erg te zijn”. “Fijn. Dat is een pak van mijn hart”, antwoordt zijn moeder. “Ik ga gelijk naar het ziekenhuis. Zie ik je daar?”. “Straks misschien”, zegt hij nu. “Ik ga eerst kijken of ik hier nog wat dingen voor Pa moet regelen en zijn huisje afsluiten”.
De zoon van Ferry loopt over het terrein en kijkt om zich heen. Hij ruikt van alles. De geur van verse basilicum en rozemarijn is indringend. Hij herkent lichtgroene kroppen sla en rode radijs. Hier en daar spinazie en penen. Hij loopt naar het huisje van zijn vader en gaat naar binnen. De angstige zwart-witte zwerfkat zit binnen en verstopt zich in een hoek. Hij loopt naar een kleine tafel en ziet een boekje liggen. Een boekje met een gekleurde kaft en daarnaast een ouderwetse vulpen. “Hier zit mijn Pa blijkbaar vaak te schrijven”, denkt hij en slaat het boekje open. Voordat hij het weet is hij het levensverhaal van zijn vader aan het lezen. Vanaf het prille begin tot aan het huwelijk met zijn moeder. Hij schiet er als een bezetene doorheen en leest alle kernwoorden feilloos om zo de essentie van zijn vaders ervaringen op te zuigen. “Jeetje, wat een turbulent leven”, zegt hij zachtjes in zichzelf. “Dat heb ik nooit geweten. Lid van een motorclub? Knokpartijen in Frankrijk? Feesten in Amsterdam. Ik weet niet wat ik lees”.
Als hij een paar bladzijden doorbladert om op zoek te gaan naar zijn eigen naam en deel in het leven van zijn vader, schrikt hij in eerste instantie van de lieve woorden die hij leest. “Wat waren ze gelukkig met mijn komst. Wat een mooie woorden”. Terwijl hij verder leest over de fijne momenten in zijn jeugd en de zaterdagochtenden voetbal met zijn vader, vullen zijn ogen zich langzaam met vocht. Het lezen heeft een confronterende werking, maar niet negatief. Het geluk wat er ook is geweest was hij geheel vergeten. In zijn beleving was er altijd ruzie en drama. Door het lezen beseft hij zich meer en meer hoe zijn vader dit ervaren heeft. Ook toen het minder ging. De episodes over zijn drank -en drugsgebruik leest hij steevast door. Tranen bulken over zijn wangen en hij veegt ze geërgerd weg met de mouw van zijn vest.
Zeker twee uur zit hij daar te lezen. Af en toe kijkt hij door de deuropening naar buiten en zonnebloemen lachen hem toe. Als hij het boekje uiteindelijk van voor tot achter bestudeerd heeft, belt hij zijn moeder om te vragen hoe het met Ferry is. “Gelukkig, jij bent het”, zegt ze en een warme gloed gaat door hem heen. “De situatie is stabiel. Hij heeft wat kneuzingen en ze houden hem een nachtje hier”. “Mooi zo”, antwoordt hij dan. “Ik zie je straks wel thuis” en hij hangt op. Hij loopt naar buiten en kijkt naar het landje van zijn vader, pakt een schoffel die tegen het huisje aan staat en begint een stukje koppige aarde om te woelen. Tijd voor een nieuwe start.

Plaats een reactie